Plato

Plato, +/- 428(427) – 347 v. Chr.

Omstreeks 380 v. Chr. legde hij de fundamenten van zijn politieke filosofie. Tijdens huiskamerbijeenkomsten (waaronder aanwezig Socrates) zijn er discussies onder andere over de utopische staat de ideale samenleving.
Plato maakt een onderscheid tussen vijf staatsvormen en rangschikt deze in volgorde van degeneratie.

De aristocratie is in zijn opvatting de ideale staat, in de vier andere staatsvormen nemen de gebreken steeds meer toe. De timocratie van de militairen en de oligarchie van de rijken kunnen nog op begrip rekenen. Status en geld kunnen best een zeker genot opleveren, als ze de leiding volgen van het verstand en niet blindelings naar bevrediging streven.

Een aristocratie: wordt bestuurd door de ‘besten’ (áristos = meest bekwaam). Dat zijn diegenen die in filosofisch en militair opzicht de beste prestaties geleverd hebben.

Een timocratie: wordt bestuurd door militairen, vergelijkbaar met het toenmalige Spartaanse systeem. In deze staatsvorm gaan de filosofische kwaliteiten wel verloren.

Een oligarchie: wordt bestuurd door rijken. Plato wil niet dat rijkdom de maatschappelijke positie bepaalt.

Een democratie: wordt meestal bestuurd door ‘darren’. Zoals darren een pest zijn voor de bijenkolonie, zijn deze mensen een pest voor de samenleving. Er zijn darren met angel (criminelen) en darren zonder angel (nietsnutten). In een democratie is er niet genoeg autoriteit, waardoor zij zal leiden naar tirannie.

Een tirannie: wordt bestuurd door een tiran. Het volk geeft zijn macht over aan één persoon en moet zich dan aan hem onderwerpen. Dit resulteert onvermijdelijk in uitbuiting en slavernij. Tirannie is volgens de Politeia de hoogste vorm van immoraliteit.

De ideale staat zal eerst ontstaan wanneer de wijsgeren heersen of de heersers wijsgeren zijn.

Opgemerkt wordt dat die eigenschappen wel heel mooi en goed zijn, doch niet geschikt om te besturen. De wijsgeren redeneren te veel en komen meestal niet tot een praktisch resultaat wat bij het besturen van een staat toch een vereiste is.

De schuld van deze toestand ligt niet bij de wijsgeren, maar bij de mensen die hen niet begrijpen.

Men kan dat vergelijken met een stuurman op een schip. Een ieder die zelf geen besef heeft van getijden en stromingen wil aan het roer staan en meent dat hij wel en de ander niet kan sturen. Zo heeft men in de staat ook vele partijen die het roer in handen willen houden zonder de regeerkunst geleerd te hebben.

Het schip van de staat is een vergelijking en voor een goed begrip bedoelt men met de scheepseigenaar het volk, met de matrozen en opvarenden de ambtenaren en met de opperstuurman de regeerder.

Stelt u voor de geest een eigenaar die wat doof, wat bijziend en niet op de hoogte is van de zeevaartkunde. Stelt u nu verder voor dat de schepelingen elkaar het roer betwisten, hoewel zij de stuurmanskunst nooit geleerd hebben. Nu beweren allen dat men die kunst niet eens kan leren. Ja, wanneer iemand volhoudt dat men het wel kan leren, vliegen ze hem aan en willen hem verscheuren. Allen verdringen zich nu om de eigenaar en ieder bidt en smeekt hem het roer te mogen hanteren. Hij die geen gunstig antwoord krijgt, maar ziet dat een ander boven hem wordt voorgetrokken, doodt de ander of werpt hem over boord. Ze maken hem dronken of op andere wijze willoos en gaan zelf het schip besturen. Dit terwijl zij zich van de mondvoorraad meester maken, drinken, zich te goed doen en er maar lustig op los varen.

Helpers zijn zij, die de stuurlieden een handje helpen om de eigenaar met woorden of geweld er toe te brengen dat hij de stuurlieden het stuur van het schip zal toevertrouwen. De stuurlieden vieren de helpers naar de eigenaar toe en noemen hen zeevaartkundige adviseurs. Aan de andere kant schelden de stuurlieden tegen de helpers, als zijnde een onbruikbare mens die niets kan. Doch van wat een ware stuurman moet weten, hebben de stuurlieden zelf geen idee en beseffen niet waar zij rekening mee hebben te houden. Echter menen ze dat het onmogelijk is dat iemand de kunst om een schip te besturen kan bezitten. Dit zonder zich te bekommeren of anderen het wat dat betreft met hen eens zijn.

Opmerking van de initiatiefnemer:

Ikke, ikke en de rest zij kunnen stikken, plukken Jan, plukken Jan, tot je niet meer kan en dan gaan we carnavallen.

Gesteld nu dat het zo op een schip toeging, zou dan niet de ware stuurman een bovennatuurlijke praatjesverkoper zijn, en voor hen die meevaren een onbruikbaar mens genoemd worden? Houdt u dit beeld voor ogen, als u zich er over verwondert dat de wijsgeren in hun staten niet geëerd worden. En dat het nog meer zou verwonderen als ze wel werden geëerd. Verder nog dat het waar is, dat de knapste filosofen voor de massa mensen onbruikbaar zijn. De schuld ligt bij hen die van de diensten van de wijsgeren geen gebruik willen maken en volstrekt niet bij de wijsgeren.

Ook wordt de opmerking gemaakt: Op zichzelf is rechtvaardigheid niet iets goeds, doch zij wordt in eren gehouden door hen die te zwak zijn om onrecht te doen. Daarom oefent niemand de rechtvaardigheid vrijwillig uit, maar alleen uit vrees betrapt te worden.